Woxikon / Verbs / Dutch / Z / zwartselen

NL Dutch conjugation of zwartselen

Total verb forms: 52
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord zwartselend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gezwartseld
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens zwartsel zwartselt zwartselt zwartselen zwartselen zwartselen
Imperfect zwartselde zwartselde zwartselde zwartselden zwartselden zwartselden
Toekomende tijd I zal zwartselen zult zwartselen zal zwartselen zullen zwartselen zullen zwartselen zullen zwartselen
Conditionalis I zou zwartselen zou zwartselen zou zwartselen zouden zwartselen zouden zwartselen zouden zwartselen
Perfectum heb gezwartseld hebt gezwartseld heeft gezwartseld hebben gezwartseld hebben gezwartseld hebben gezwartseld
Voltooid verleden tijd had gezwartseld had gezwartseld had gezwartseld hadden gezwartseld hadden gezwartseld hadden gezwartseld
Toekomende tijd II zal gezwartseld hebben zult gezwartseld hebben zal gezwartseld hebben zullen gezwartseld hebben zullen gezwartseld hebben zullen gezwartseld hebben
Conditionalis II zou hebben gezwartseld zou hebben gezwartseld zou hebben gezwartseld zouden hebben gezwartseld zouden hebben gezwartseld zouden hebben gezwartseld
Imperatief - zwartsel - - zwartselt -

Verbs similar to zwartselen

Conjugated verbs before and after zwartselen

« zwartselen »

More actions for zwartselen