Total verb forms: 52
Imperatives and participles |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | zoethoudend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | zoetgehouden |
Type | ik | jij | hij/zij/het | wij | jullie | zij |
Presens | houd zoet | houdt zoet | houdt zoet | houden zoet | houden zoet | houden zoet |
Imperfect | hield zoet | hield zoet | hield zoet | hielden zoet | hielden zoet | hielden zoet |
Toekomende tijd I | zal zoethouden | zult zoethouden | zal zoethouden | zullen zoethouden | zullen zoethouden | zullen zoethouden |
Conditionalis I | zou zoethouden | zou zoethouden | zou zoethouden | zouden zoethouden | zouden zoethouden | zouden zoethouden |
Perfectum | heb zoetgehouden | hebt zoetgehouden | heeft zoetgehouden | hebben zoetgehouden | hebben zoetgehouden | hebben zoetgehouden |
Voltooid verleden tijd | had zoetgehouden | had zoetgehouden | had zoetgehouden | hadden zoetgehouden | hadden zoetgehouden | hadden zoetgehouden |
Toekomende tijd II | zal zoetgehouden hebben | zult zoetgehouden hebben | zal zoetgehouden hebben | zullen zoetgehouden hebben | zullen zoetgehouden hebben | zullen zoetgehouden hebben |
Conditionalis II | zou hebben zoetgehouden | zou hebben zoetgehouden | zou hebben zoetgehouden | zouden hebben zoetgehouden | zouden hebben zoetgehouden | zouden hebben zoetgehouden |
Imperatief | - | houd zoet | - | - | houdt zoet | - |
Conjugated verbs before and after zoethouden
More actions for zoethouden