Total verb forms: 18
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord walend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gewaald
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - waalt - - walen
Imperfect - - waalde - - waalden
Toekomende tijd I - - zal walen - - zult walen
Conditionalis I - - zal walen - - zullen walen
Perfectum - - heeft gewaald - - hebben gewaald
Voltooid verleden tijd - - had gewaald - - hadden gewaald
Toekomende tijd II - - zal gewaald hebben - - zult gewaald hebben
Conditionalis II - - zal hebben gewaald - - zullen hebben gewaald

Verbs similar to walen

Conjugated verbs before and after walen

« walen »