Woxikon / Verbs / Dutch / V / volstorten

NL Dutch conjugation of volstorten

Total verb forms: 52
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord volstortend
Tegenwoordig en verleden deelwoord volgestort
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens stort vol stort vol stort vol storten vol storten vol storten vol
Imperfect stortte vol stortte vol stortte vol stortten vol stortten vol stortten vol
Toekomende tijd I zal volstorten zult volstorten zal volstorten zullen volstorten zullen volstorten zullen volstorten
Conditionalis I zou volstorten zou volstorten zou volstorten zouden volstorten zouden volstorten zouden volstorten
Perfectum heb volgestort hebt volgestort heeft volgestort hebben volgestort hebben volgestort hebben volgestort
Voltooid verleden tijd had volgestort had volgestort had volgestort hadden volgestort hadden volgestort hadden volgestort
Toekomende tijd II zal volgestort hebben zult volgestort hebben zal volgestort hebben zullen volgestort hebben zullen volgestort hebben zullen volgestort hebben
Conditionalis II zou hebben volgestort zou hebben volgestort zou hebben volgestort zouden hebben volgestort zouden hebben volgestort zouden hebben volgestort
Imperatief - stort vol - - stort vol -

Verbs similar to volstorten

Conjugated verbs before and after volstorten

« volstorten »

More actions for volstorten