Total verb forms: 52
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord vogelend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gevogeld
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens vogel vogelt vogelt vogelen vogelen vogelen
Imperfect vogelde vogelde vogelde vogelden vogelden vogelden
Toekomende tijd I zal vogelen zult vogelen zal vogelen zullen vogelen zullen vogelen zullen vogelen
Conditionalis I zou vogelen zou vogelen zou vogelen zouden vogelen zouden vogelen zouden vogelen
Perfectum heb gevogeld hebt gevogeld heeft gevogeld hebben gevogeld hebben gevogeld hebben gevogeld
Voltooid verleden tijd had gevogeld had gevogeld had gevogeld hadden gevogeld hadden gevogeld hadden gevogeld
Toekomende tijd II zal gevogeld hebben zult gevogeld hebben zal gevogeld hebben zullen gevogeld hebben zullen gevogeld hebben zullen gevogeld hebben
Conditionalis II zou hebben gevogeld zou hebben gevogeld zou hebben gevogeld zouden hebben gevogeld zouden hebben gevogeld zouden hebben gevogeld
Imperatief - vogel - - vogelt -

Verbs similar to vogelen

Conjugated verbs before and after vogelen

« vogelen »