Total verb forms: 52
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord verburgerlijkend
Tegenwoordig en verleden deelwoord verburgerlijkt
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens verburgerlijk verburgerlijkt verburgerlijkt verburgerlijken verburgerlijken verburgerlijken
Imperfect verburgerlijkte verburgerlijkte verburgerlijkte verburgerlijkten verburgerlijkten verburgerlijkten
Toekomende tijd I zal verburgerlijken zult verburgerlijken zal verburgerlijken zullen verburgerlijken zullen verburgerlijken zullen verburgerlijken
Conditionalis I zou verburgerlijken zou verburgerlijken zou verburgerlijken zouden verburgerlijken zouden verburgerlijken zouden verburgerlijken
Perfectum ben verburgerlijkt bent verburgerlijkt is verburgerlijkt zijn verburgerlijkt zijn verburgerlijkt zijn verburgerlijkt
Voltooid verleden tijd was verburgerlijkt was verburgerlijkt was verburgerlijkt waren verburgerlijkt waren verburgerlijkt waren verburgerlijkt
Toekomende tijd II zal verburgerlijkt zijn zult verburgerlijkt zijn zal verburgerlijkt zijn zullen verburgerlijkt zijn zullen verburgerlijkt zijn zullen verburgerlijkt zijn
Conditionalis II zou zijn verburgerlijkt zou zijn verburgerlijkt zou zijn verburgerlijkt zouden zijn verburgerlijkt zouden zijn verburgerlijkt zouden zijn verburgerlijkt
Imperatief - verburgerlijk - - verburgerlijkt -

Verbs similar to verburgerlijken

Conjugated verbs before and after verburgerlijken

« verburgerlijken »