Total verb forms: 52
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord radiograferend
Tegenwoordig en verleden deelwoord geradiografeerd
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens radiografeer radiografeert radiografeert radiograferen radiograferen radiograferen
Imperfect radiografeerde radiografeerde radiografeerde radiografeerden radiografeerden radiografeerden
Toekomende tijd I zal radiograferen zult radiograferen zal radiograferen zullen radiograferen zullen radiograferen zullen radiograferen
Conditionalis I zou radiograferen zou radiograferen zou radiograferen zouden radiograferen zouden radiograferen zouden radiograferen
Perfectum heb geradiografeerd hebt geradiografeerd heeft geradiografeerd hebben geradiografeerd hebben geradiografeerd hebben geradiografeerd
Voltooid verleden tijd had geradiografeerd had geradiografeerd had geradiografeerd hadden geradiografeerd hadden geradiografeerd hadden geradiografeerd
Toekomende tijd II zal geradiografeerd hebben zult geradiografeerd hebben zal geradiografeerd hebben zullen geradiografeerd hebben zullen geradiografeerd hebben zullen geradiografeerd hebben
Conditionalis II zou hebben geradiografeerd zou hebben geradiografeerd zou hebben geradiografeerd zouden hebben geradiografeerd zouden hebben geradiografeerd zouden hebben geradiografeerd
Imperatief - radiografeer - - radiografeert -

Verbs similar to radiograferen

Conjugated verbs before and after radiograferen

« radiograferen »