Total verb forms: 52
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord planimetrerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord geplanimetreerd
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens planimetreer planimetreert planimetreert planimetreren planimetreren planimetreren
Imperfect planimetreerde planimetreerde planimetreerde planimetreerden planimetreerden planimetreerden
Toekomende tijd I zal planimetreren zult planimetreren zal planimetreren zullen planimetreren zullen planimetreren zullen planimetreren
Conditionalis I zou planimetreren zou planimetreren zou planimetreren zouden planimetreren zouden planimetreren zouden planimetreren
Perfectum heb geplanimetreerd hebt geplanimetreerd heeft geplanimetreerd hebben geplanimetreerd hebben geplanimetreerd hebben geplanimetreerd
Voltooid verleden tijd had geplanimetreerd had geplanimetreerd had geplanimetreerd hadden geplanimetreerd hadden geplanimetreerd hadden geplanimetreerd
Toekomende tijd II zal geplanimetreerd hebben zult geplanimetreerd hebben zal geplanimetreerd hebben zullen geplanimetreerd hebben zullen geplanimetreerd hebben zullen geplanimetreerd hebben
Conditionalis II zou hebben geplanimetreerd zou hebben geplanimetreerd zou hebben geplanimetreerd zouden hebben geplanimetreerd zouden hebben geplanimetreerd zouden hebben geplanimetreerd
Imperatief - planimetreer - - planimetreert -

Verbs similar to planimetreren

Conjugated verbs before and after planimetreren

« planimetreren »