Woxikon / Verbs / Dutch / O / ontslapen

NL Dutch conjugation of ontslapen

Total verb forms: 52
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord ontslapend
Tegenwoordig en verleden deelwoord ontslapen
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens ontslaap ontslaapt ontslaapt ontslapen ontslapen ontslapen
Imperfect ontsliep ontsliep ontsliep ontsliepen ontsliepen ontsliepen
Toekomende tijd I zal ontslapen zult ontslapen zal ontslapen zullen ontslapen zullen ontslapen zullen ontslapen
Conditionalis I zou ontslapen zou ontslapen zou ontslapen zouden ontslapen zouden ontslapen zouden ontslapen
Perfectum ben ontslapen bent ontslapen is ontslapen zijn ontslapen zijn ontslapen zijn ontslapen
Voltooid verleden tijd was ontslapen was ontslapen was ontslapen waren ontslapen waren ontslapen waren ontslapen
Toekomende tijd II zal ontslapen zijn zult ontslapen zijn zal ontslapen zijn zullen ontslapen zijn zullen ontslapen zijn zullen ontslapen zijn
Conditionalis II zou zijn ontslapen zou zijn ontslapen zou zijn ontslapen zouden zijn ontslapen zouden zijn ontslapen zouden zijn ontslapen
Imperatief - ontslaap - - ontslaapt -

Verbs similar to ontslapen

Conjugated verbs before and after ontslapen

« ontslapen »

More actions for ontslapen