Total verb forms: 52
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord internerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord geïnterneerd
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens interneer interneert interneert interneren interneren interneren
Imperfect interneerde interneerde interneerde interneerden interneerden interneerden
Toekomende tijd I zal interneren zult interneren zal interneren zullen interneren zullen interneren zullen interneren
Conditionalis I zou interneren zou interneren zou interneren zouden interneren zouden interneren zouden interneren
Perfectum heb geïnterneerd hebt geïnterneerd heeft geïnterneerd hebben geïnterneerd hebben geïnterneerd hebben geïnterneerd
Voltooid verleden tijd had geïnterneerd had geïnterneerd had geïnterneerd hadden geïnterneerd hadden geïnterneerd hadden geïnterneerd
Toekomende tijd II zal geïnterneerd hebben zult geïnterneerd hebben zal geïnterneerd hebben zullen geïnterneerd hebben zullen geïnterneerd hebben zullen geïnterneerd hebben
Conditionalis II zou hebben geïnterneerd zou hebben geïnterneerd zou hebben geïnterneerd zouden hebben geïnterneerd zouden hebben geïnterneerd zouden hebben geïnterneerd
Imperatief - interneer - - interneert -

Verbs similar to interneren

Conjugated verbs before and after interneren