Woxikon / Verbs / Dutch / I / inruimen

NL Dutch conjugation of inruimen

Total verb forms: 52
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord inruimend
Tegenwoordig en verleden deelwoord ingeruimd
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens ruim in ruimt in ruimt in ruimen in ruimen in ruimen in
Imperfect ruimde in ruimde in ruimde in ruimden in ruimden in ruimden in
Toekomende tijd I zal inruimen zult inruimen zal inruimen zullen inruimen zullen inruimen zullen inruimen
Conditionalis I zou inruimen zou inruimen zou inruimen zouden inruimen zouden inruimen zouden inruimen
Perfectum heb ingeruimd hebt ingeruimd heeft ingeruimd hebben ingeruimd hebben ingeruimd hebben ingeruimd
Voltooid verleden tijd had ingeruimd had ingeruimd had ingeruimd hadden ingeruimd hadden ingeruimd hadden ingeruimd
Toekomende tijd II zal ingeruimd hebben zult ingeruimd hebben zal ingeruimd hebben zullen ingeruimd hebben zullen ingeruimd hebben zullen ingeruimd hebben
Conditionalis II zou hebben ingeruimd zou hebben ingeruimd zou hebben ingeruimd zouden hebben ingeruimd zouden hebben ingeruimd zouden hebben ingeruimd
Imperatief - ruim in - - ruimt in -

Verbs similar to inruimen

Conjugated verbs before and after inruimen

« inruimen »

More actions for inruimen