Total verb forms: 18
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord domend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gedoomd
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - doomt - - domen
Imperfect - - doomde - - doomden
Toekomende tijd I - - zal domen - - zult domen
Conditionalis I - - zal domen - - zullen domen
Perfectum - - heeft gedoomd - - hebben gedoomd
Voltooid verleden tijd - - had gedoomd - - hadden gedoomd
Toekomende tijd II - - zal gedoomd hebben - - zult gedoomd hebben
Conditionalis II - - zal hebben gedoomd - - zullen hebben gedoomd

Verbs similar to domen

Conjugated verbs before and after domen