Total verb forms: 52
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord dejeunerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gedejeuneerd
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens dejeuneer dejeuneert dejeuneert dejeuneren dejeuneren dejeuneren
Imperfect dejeuneerde dejeuneerde dejeuneerde dejeuneerden dejeuneerden dejeuneerden
Toekomende tijd I zal dejeuneren zult dejeuneren zal dejeuneren zullen dejeuneren zullen dejeuneren zullen dejeuneren
Conditionalis I zou dejeuneren zou dejeuneren zou dejeuneren zouden dejeuneren zouden dejeuneren zouden dejeuneren
Perfectum heb gedejeuneerd hebt gedejeuneerd heeft gedejeuneerd hebben gedejeuneerd hebben gedejeuneerd hebben gedejeuneerd
Voltooid verleden tijd had gedejeuneerd had gedejeuneerd had gedejeuneerd hadden gedejeuneerd hadden gedejeuneerd hadden gedejeuneerd
Toekomende tijd II zal gedejeuneerd hebben zult gedejeuneerd hebben zal gedejeuneerd hebben zullen gedejeuneerd hebben zullen gedejeuneerd hebben zullen gedejeuneerd hebben
Conditionalis II zou hebben gedejeuneerd zou hebben gedejeuneerd zou hebben gedejeuneerd zouden hebben gedejeuneerd zouden hebben gedejeuneerd zouden hebben gedejeuneerd
Imperatief - dejeuneer - - dejeuneert -

Verbs similar to dejeuneren

Conjugated verbs before and after dejeuneren

« dejeuneren »