Total verb forms: 18
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord concorderend
Tegenwoordig en verleden deelwoord geconcordeerd
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - concordeert - - concorderen
Imperfect - - concordeerde - - concordeerden
Toekomende tijd I - - zal concorderen - - zult concorderen
Conditionalis I - - zal concorderen - - zullen concorderen
Perfectum - - heeft geconcordeerd - - hebben geconcordeerd
Voltooid verleden tijd - - had geconcordeerd - - hadden geconcordeerd
Toekomende tijd II - - zal geconcordeerd hebben - - zult geconcordeerd hebben
Conditionalis II - - zal hebben geconcordeerd - - zullen hebben geconcordeerd

Verbs similar to concorderen

Conjugated verbs before and after concorderen

« concorderen »