Total verb forms: 52
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord combinend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gecombined
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens combine combinet combinet combinen combinen combinen
Imperfect combinede combinede combinede combineden combineden combineden
Toekomende tijd I zal combinen zult combinen zal combinen zullen combinen zullen combinen zullen combinen
Conditionalis I zou combinen zou combinen zou combinen zouden combinen zouden combinen zouden combinen
Perfectum heb gecombined hebt gecombined heeft gecombined hebben gecombined hebben gecombined hebben gecombined
Voltooid verleden tijd had gecombined had gecombined had gecombined hadden gecombined hadden gecombined hadden gecombined
Toekomende tijd II zal gecombined hebben zult gecombined hebben zal gecombined hebben zullen gecombined hebben zullen gecombined hebben zullen gecombined hebben
Conditionalis II zou hebben gecombined zou hebben gecombined zou hebben gecombined zouden hebben gecombined zouden hebben gecombined zouden hebben gecombined
Imperatief - combine - - combinet -

Verbs similar to combinen

Conjugated verbs before and after combinen