Total verb forms: 18
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord aanzwellend
Tegenwoordig en verleden deelwoord aangezwollen
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - zwelt aan - - zwellen aan
Imperfect - - zwol aan - - zwollen aan
Toekomende tijd I - - zal aanzwellen - - zult aanzwellen
Conditionalis I - - zal aanzwellen - - zullen aanzwellen
Perfectum - - is aangezwollen - - zijn aangezwollen
Voltooid verleden tijd - - was aangezwollen - - waren aangezwollen
Toekomende tijd II - - zal aangezwollen zijn - - zult aangezwollen zijn
Conditionalis II - - zal zijn aangezwollen - - zullen zijn aangezwollen

Verbs similar to aanzwellen

Conjugated verbs before and after aanzwellen

« aanzwellen »