Woxikon / Verbs / Dutch / S / schijnen

NL Dutch conjugation of schijnen

Total verb forms: 50
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord schijnend
Tegenwoordig en verleden deelwoord geschenen
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens schijn schijnt schijnt schijnen schijnen schijnen
Imperfect scheen scheen scheen schenen schenen schenen
Toekomende tijd I zal schijnen zult schijnen zal schijnen zullen schijnen zullen schijnen zullen schijnen
Conditionalis I zou schijnen zou schijnen zou schijnen zouden schijnen zouden schijnen zouden schijnen
Perfectum heb geschenen hebt geschenen heeft geschenen hebben geschenen hebben geschenen hebben geschenen
Voltooid verleden tijd had geschenen had geschenen had geschenen hadden geschenen hadden geschenen hadden geschenen
Toekomende tijd II zal geschenen hebben zult geschenen hebben zal geschenen hebben zullen geschenen hebben zullen geschenen hebben zullen geschenen hebben
Conditionalis II zou hebben geschenen zou hebben geschenen zou hebben geschenen zouden hebben geschenen zouden hebben geschenen zouden hebben geschenen

Verbs similar to schijnen

Conjugated verbs before and after schijnen

« schijnen »

More actions for schijnen