Total verb forms: 18
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord prijkend
Tegenwoordig en verleden deelwoord geprijkt
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - prijkt - - prijken
Imperfect - - prijkte - - prijkten
Toekomende tijd I - - zal prijken - - zult prijken
Conditionalis I - - zal prijken - - zullen prijken
Perfectum - - heeft geprijkt - - hebben geprijkt
Voltooid verleden tijd - - had geprijkt - - hadden geprijkt
Toekomende tijd II - - zal geprijkt hebben - - zult geprijkt hebben
Conditionalis II - - zal hebben geprijkt - - zullen hebben geprijkt

Verbs similar to prijken

Conjugated verbs before and after prijken

« prijken »