Total verb forms: 52
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord persuaderend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gepersuadeerd
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens persuadeer persuadeert persuadeert persuaderen persuaderen persuaderen
Imperfect persuadeerde persuadeerde persuadeerde persuadeerden persuadeerden persuadeerden
Toekomende tijd I zal persuaderen zult persuaderen zal persuaderen zullen persuaderen zullen persuaderen zullen persuaderen
Conditionalis I zou persuaderen zou persuaderen zou persuaderen zouden persuaderen zouden persuaderen zouden persuaderen
Perfectum heb gepersuadeerd hebt gepersuadeerd heeft gepersuadeerd hebben gepersuadeerd hebben gepersuadeerd hebben gepersuadeerd
Voltooid verleden tijd had gepersuadeerd had gepersuadeerd had gepersuadeerd hadden gepersuadeerd hadden gepersuadeerd hadden gepersuadeerd
Toekomende tijd II zal gepersuadeerd hebben zult gepersuadeerd hebben zal gepersuadeerd hebben zullen gepersuadeerd hebben zullen gepersuadeerd hebben zullen gepersuadeerd hebben
Conditionalis II zou hebben gepersuadeerd zou hebben gepersuadeerd zou hebben gepersuadeerd zouden hebben gepersuadeerd zouden hebben gepersuadeerd zouden hebben gepersuadeerd
Imperatief - persuadeer - - persuadeert -

Verbs similar to persuaderen

Conjugated verbs before and after persuaderen

« persuaderen »