Total verb forms: 52
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord lesgevend
Tegenwoordig en verleden deelwoord lesgegeven
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens geef les geeft les geeft les geven les geven les geven les
Imperfect gaf les gaf les gaf les gaven les gaven les gaven les
Toekomende tijd I zal lesgeven zult lesgeven zal lesgeven zullen lesgeven zullen lesgeven zullen lesgeven
Conditionalis I zou lesgeven zou lesgeven zou lesgeven zouden lesgeven zouden lesgeven zouden lesgeven
Perfectum heb lesgegeven hebt lesgegeven heeft lesgegeven hebben lesgegeven hebben lesgegeven hebben lesgegeven
Voltooid verleden tijd had lesgegeven had lesgegeven had lesgegeven hadden lesgegeven hadden lesgegeven hadden lesgegeven
Toekomende tijd II zal lesgegeven hebben zult lesgegeven hebben zal lesgegeven hebben zullen lesgegeven hebben zullen lesgegeven hebben zullen lesgegeven hebben
Conditionalis II zou hebben lesgegeven zou hebben lesgegeven zou hebben lesgegeven zouden hebben lesgegeven zouden hebben lesgegeven zouden hebben lesgegeven
Imperatief - geef les - - geeft les -

Verbs similar to lesgeven

Conjugated verbs before and after lesgeven

« lesgeven »