Total verb forms: 52
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord financierend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gefinancierd
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens financier financiert financiert financieren financieren financieren
Imperfect financierde financierde financierde financierden financierden financierden
Toekomende tijd I zal financieren zult financieren zal financieren zullen financieren zullen financieren zullen financieren
Conditionalis I zou financieren zou financieren zou financieren zouden financieren zouden financieren zouden financieren
Perfectum heb gefinancierd hebt gefinancierd heeft gefinancierd hebben gefinancierd hebben gefinancierd hebben gefinancierd
Voltooid verleden tijd had gefinancierd had gefinancierd had gefinancierd hadden gefinancierd hadden gefinancierd hadden gefinancierd
Toekomende tijd II zal gefinancierd hebben zult gefinancierd hebben zal gefinancierd hebben zullen gefinancierd hebben zullen gefinancierd hebben zullen gefinancierd hebben
Conditionalis II zou hebben gefinancierd zou hebben gefinancierd zou hebben gefinancierd zouden hebben gefinancierd zouden hebben gefinancierd zouden hebben gefinancierd
Imperatief - financier - - financiert -

Verbs similar to financieren

Conjugated verbs before and after financieren

« financieren »