Total verb forms: 52
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord europeaniserend
Tegenwoordig en verleden deelwoord geëuropeaniseerd
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens europeaniseer europeaniseert europeaniseert europeaniseren europeaniseren europeaniseren
Imperfect europeaniseerde europeaniseerde europeaniseerde europeaniseerden europeaniseerden europeaniseerden
Toekomende tijd I zal europeaniseren zult europeaniseren zal europeaniseren zullen europeaniseren zullen europeaniseren zullen europeaniseren
Conditionalis I zou europeaniseren zou europeaniseren zou europeaniseren zouden europeaniseren zouden europeaniseren zouden europeaniseren
Perfectum heb geëuropeaniseerd hebt geëuropeaniseerd heeft geëuropeaniseerd hebben geëuropeaniseerd hebben geëuropeaniseerd hebben geëuropeaniseerd
Voltooid verleden tijd had geëuropeaniseerd had geëuropeaniseerd had geëuropeaniseerd hadden geëuropeaniseerd hadden geëuropeaniseerd hadden geëuropeaniseerd
Toekomende tijd II zal geëuropeaniseerd hebben zult geëuropeaniseerd hebben zal geëuropeaniseerd hebben zullen geëuropeaniseerd hebben zullen geëuropeaniseerd hebben zullen geëuropeaniseerd hebben
Conditionalis II zou hebben geëuropeaniseerd zou hebben geëuropeaniseerd zou hebben geëuropeaniseerd zouden hebben geëuropeaniseerd zouden hebben geëuropeaniseerd zouden hebben geëuropeaniseerd
Imperatief - europeaniseer - - europeaniseert -

Verbs similar to europeaniseren

Conjugated verbs before and after europeaniseren

« europeaniseren »