Total verb forms: 50
Imperatives and participles
Tegenwoordig en verleden deelwoord blakend
Tegenwoordig en verleden deelwoord geblaakt
Type ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens blaak blaakt blaakt blaken blaken blaken
Imperfect blaakte blaakte blaakte blaakten blaakten blaakten
Toekomende tijd I zal blaken zult blaken zal blaken zullen blaken zullen blaken zullen blaken
Conditionalis I zou blaken zou blaken zou blaken zouden blaken zouden blaken zouden blaken
Perfectum heb geblaakt hebt geblaakt heeft geblaakt hebben geblaakt hebben geblaakt hebben geblaakt
Voltooid verleden tijd had geblaakt had geblaakt had geblaakt hadden geblaakt hadden geblaakt hadden geblaakt
Toekomende tijd II zal geblaakt hebben zult geblaakt hebben zal geblaakt hebben zullen geblaakt hebben zullen geblaakt hebben zullen geblaakt hebben
Conditionalis II zou hebben geblaakt zou hebben geblaakt zou hebben geblaakt zouden hebben geblaakt zouden hebben geblaakt zouden hebben geblaakt

Verbs similar to blaken

Conjugated verbs before and after blaken

« blaken »